• geest·do·dend
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen geestdodend geestdodender geestdodendst
verbogen geestdodende geestdodendere geestdodendste
partitief geestdodends geestdodenders -

geestdodend [2]

  1. (van werk) door oneindige saaiheid de geest afstompend
     Maar het was fantasieloos, geestdodend en weinig ondernemend, een soort intellectuele dwerggroei. Met een heel klein beetje zelfrespect zou je grotere visioenen moeten hebben dan dat.[3]
99 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]