geelzucht
- geel·zucht
- In de betekenis van ‘ziekte’ voor het eerst aangetroffen in 1350 [1]
- samenstelling van geel en zucht
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geelzucht | - |
verkleinwoord | - | - |
- een gelige gelaatskleur hebben, gewoonlijk als gevolg van hepatitis
- Het woord geelzucht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "geelzucht" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "geelzucht" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be