gedweeheid
- Geluid: gedweeheid (hulp, bestand)
- ge·dwee·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gedweeheid | |
verkleinwoord |
- de mate waarin iets of iemand onderdanig of mak is
- ▸ Zelfs op dit moment, nu ik na verloop van vele jaren deze regels neerschrijf, begrijp ik niet goed wat er toen met me aan de hand was; de grootte van het gevaar waaraan ik was blootgesteld, is geen afdoende verklaring; en zo ik het toch begrijp, voel ik een diepe schaamte over mijn zenuwinzinking en mijn waanzin, over mijn verraderlijke leugens en de laffe gedweeheid waartoe ik mijn toevlucht nam; de schaamte daarover gelijkt op een bloedprop die in een ader is blijven steken en zich omhoog noch omlaag beweegt; geen enkele geldige reden of uitvoerige explicatie zou mijn schande kunnen delgen, nee, die pijnlijke prop, die bevestiging van mijn morele bankroet, raak ik nooit meer kwijt.[2]
- ▸ Noirtier had de besluiteloosheid van de jongeman geraden, of hij vertrouwde zijn uiterlijke gedweeheid niet volkomen; in elk geval keek hij hem strak aan.[3]
- Het woord gedweeheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Péter Nádas“Het boek der herinneringen” (1986), Athenaeum - Polak & Van Gennep , ISBN 9055154407
- ↑ “De graaf van Monte-Cristo” (2007), L.J. Veen , ISBN 9789020413021