• ge·draai
enkelvoud meervoud
naamwoord gedraai
verkleinwoord

het gedraaio

  1. aanhoudend omwentelingen maken
    • Shoarma komt van het Turkse woord ‘cevirme’, wat draaiend betekent. In letterlijke zin zou ik onderstaand recept dan ook geen shoarma mogen noemen. Het vlees wordt immers in de pan gebakken; er komt geen gedraai aan te pas.[2] 
  2. het voortdurend van mening veranderen
    • Je went eraan, misschien is dat het ergste: de infantiele leugens, de uitzinnige hyperbolen, het cynische gedraai, de krankjorume discussies – de presentatie van de nieuwe ambassadeur van de Verenigde Staten, Pete Hoekstra, zoals die zich afgelopen woensdag voltrok, zou een paar jaar geleden ondenkbaar zijn geweest.[3] 
  3. (figuurlijk) het voortdurend omslachtig bezig zijn
    • Bommen op ziekenhuis: na veel gedraai officieel excuus: De afgelopen dagen rezen steeds meer vragen over de Amerikaanse bommen op een ziekenhuis van AzG. Gisteren zei Obama ‘sorry’.[4] 
    • Dick Advocaat gaat samen met Ruud Gullit het Nederlands Elftal leiden, meldt de Telegraaf. Daar ging gedraai van technisch directeur Hans van Breukelen van de KNVB aan vooraf.[5] 
99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[6]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Janneke Vreugdenhil 9 december 2013
  3. NRC Bas Heijne 12 januari 2018
  4. de Telegraaf Maartje Somers 8 oktober 2015
  5. NRC Arjan Meesterburrie 27 april 2017
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be