Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·buikt
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen gebuikt gebuikter gebuiktst
verbogen gebuikte gebuiktere gebuiktste
partitief gebuikts gebuikters -

Bijvoeglijk naamwoord

gebuikt

  1. met een welving staand
    • Het hek van het balkon staat naar buiten gebuikt. [1] 

Gangbaarheid

49 % van de Nederlanders;
42 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. www.irismonument.be geraadpleegd 2016-11-21
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be