Nederlands

 
Irma Sluis   staat als gebarentolk tussen de ministers Rutte   en De Jonge   tijdens een persconferentie in 2020.
Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·ba·ren·tolk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gebarentolk gebarentolken
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de gebarentolkm

  1. (beroep) iemand die de boodschap van een spreker omzet in gebarentaal voor doven en slechthorenden
     De gebarentolk werkt sinds 2005 voor de NOS, maar haar deelname aan de persconferenties over de coronacrisis zorgden voor haar doorbraak bij het grote publiek.[1]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Veel meer animo voor opleiding gebarentolk door 'Irma-effect'” (24 mei 2020) op nu.nl