geaarzel
- ge·aar·zel
- Naamwoord van handeling van aarzelen met het voorvoegsel ge-[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geaarzel | |
verkleinwoord |
het geaarzel o
- aanhoudend twijfelen en daardoor het handelen uitstellend
- Na veel geaarzel is de links-groene regering daar gekomen met voorstellen om de werkloosheidsuitkeringen te beperken. Dat roept echter fel verzet op. Vooral in het oosten van Duitsland, waar de werkloosheid hoog is. Veel inwoners van de voormalige DDR beschouwen zich nog steeds als tweederangsburgers. [2]
- Pöstlberger merkte vlak voor het ingaan van de laatste kilometer in een hectische finale met veel bochten dat hij een gaatje had. Die gratis meters had hij gekregen door wat getreuzel en geaarzel achter hem. Een echte aanval was het in eerste instantie niet, maar het leverde hem uiteindelijk wel de grootste zege uit zijn carrière op. Caleb Ewan en André Greipel werden tweede en derde. [3]
- Het woord geaarzel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "geaarzel" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Reformatorisch Dagblad 25-08-2004 Actie
- ↑ Tubantia 05-05-17, 18:02 Door Pim Bijl Onbekende Pöstlberger verrast alle sprinters in Giro
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be