geëigend
- geëi·gend, ge·ei·gend
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘geschikt’ voor het eerst aangetroffen in 1855 [1]
- vervoeging van eigenen: de stam met omvoegsel ge- -d [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | geëigend | geëigender | geëigendst |
verbogen | geëigende | geëigendere | geëigendste |
partitief | geëigends | geëigenders | - |
geëigend
- ~ tot: geschikt voor iets
- Dat is daar werkelijk niet toe geëigend.
vervoeging van: | eigenen… |
verbogen vorm: | geëigende |
geëigend
- voltooid deelwoord van zich eigenen
- Het woord geëigend staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "geëigend" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "geëigend" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ geëigend op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be