• gas·trisch
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen gastrisch gastrischer
verbogen gastrische gastrischere
partitief gastrisch gastrischers -

gastrisch [2]

  1. (medisch) betrekking hebbend op de maag
  2. (medisch) betrekking hebbend op de spijsvertering
38 % van de Nederlanders;
54 % van de Vlamingen.[3]