Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gas·pook
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gaspook gaspoken
verkleinwoord gaspookje gaspookjes

Zelfstandig naamwoord

de gaspookv / m

  1. met de hand bedienbare regelaar van een verbrandingsmotor waarmee men de toevoer van brandstof en daarmee ook het geleverde vermogen van de motor aanpast
  2. metalen buis waardoorheen gas stroomt en waarmee men een vuur kan aansteken of onderhouden
Vertalingen

Gangbaarheid

71 % van de Nederlanders;
67 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be