• ga·let·te
 
A. een galette voor Driekoningen  
A. enkelvoud meervoud
naamwoord galette galettes
verkleinwoord - -

[A] de galettem

  1. (kookkunst) benaming voor allerlei soorten van meestal ronde en platte, al of niet gevulde koek of pannenkoek; kan zowel zoet als hartig zijn
    • De galette lijkt op een wafel maar is dunner en wordt gewoonlijk bij het ontbijt gegeten. [3]
    • De galetiere (galette is een ander Frans woord voor pannekoek) is er in drie maten (24,27 en 29 cm doorsnee). [4]
    • Het garnituur bij de eend is praktisch hetzelfde met dien verstande dat de gratin hier is vervangen door de beter passende, kleine galette van mais, (erfenis van een Elzasser gastkok), een soort klein, dik pannekoekje maar, [van] maismeel. [5]
 
B. schoener uitgebreid met vierkante razeilen
B. enkelvoud meervoud
naamwoord galette galetten
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als vrouwelijk zelfstandig naamwoord.

[B] de galettev

  1. (scheepvaart) schoener uitgebreid met vierkante razeilen aan de voorste mast, zoals gebruikt voor visvangst in IJslandse wateren vanuit de Lage Landen
    • Zo'n galette had een vrachtcapaciteit van zestig a zeventig ton. Het schip werd boordevol geladen. Zelfs onze slaapplaatsen werden door kabeljauw ingenomen. [6]
    • Tevens had de galette de reddingsboot verloren en een gedeelte van de kabeljauwbakken waren over boord geslagen. [7]
57 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[8]


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  galette     la galette     galettes     les galettes  

galette v

  1. (voeding) vlaai, platte koek
  2. (spreektaal) poen, duiten [1]