gadeloos
- ga·de·loos
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | gadeloos | gadelozer | gadeloost |
verbogen | gadeloze | gadelozere | gadelooste |
partitief | gadeloos | gadelozers | - |
gadeloos
- zonder weerga, geweldig
- Het was een gadeloos optreden dat wij hebben mogen meemaken.
- Het woord 'gadeloos' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.