• fust
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘houten vat’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord fust fusten
verkleinwoord fustje fustjes

het fusto

  1. verzamelnaam voor vaten waarin alcoholische dranken bewaard worden
    1. vat waarin alcoholische drank bewaard wordt
      • Ik wilde naar een bar waar je een bier bestelt en er een kerel bij krijgt. Dat bedacht ik toen ik zag hoe een oudere man een fust bier probeerde te tillen. In de hoek stond hij te sjorren aan dat fust. [2] 
    2. wijn op fust verkopen - zonder te bottelen
85 % van de Nederlanders;
19 % van de Vlamingen.[3]