• frus·ti
enkelvoud meervoud
naamwoord frusti frusti's
verkleinwoord

de frustim

  1. (spreektaal) (pejoratief) onzeker persoon die nooit bereikt wat hij wil en zich daar weer over opwindt
    • De dj en ex-judoka kwam zondag tot de ontdekking dat zijn auto was bekrast: "Voor diegene die z'n sleutel langs m'n autodeur heeft gehaald: zieligere burgerlulactie bestaat niet. Wat ben je dan frusti over je leven zeg", schreef hij op Twitter. [2]