Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fris·ge·was·sen
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen frisgewassen
verbogen
partitief frisgewassens

Bijvoeglijk naamwoord

frisgewassen

  1. recent gewassen en fris ruikend
     Een nieuwe broek, een schoon overhemd, een frisgewassen trui.[1]
     Zijn er dan helemaal geen foto's van frisgewassen renners? Jawel, maar pas vanaf de podiumceremonie, waarvoor Sonny Colbrelli op zijn minst een washandje over zijn gezicht en handen heeft gehaald.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium  , ISBN 9789057598500
  2.   Weblink bron “De mooiste foto's van de mooiste editie van Parijs-Roubaix in jaren” (MA 4 OKTOBER 2021), NOS