frenoloog
- fre·no·loog
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | frenoloog | frenologen |
verkleinwoord | frenoloogje | frenoloogjes |
de frenoloog m
- (verouderd) (beroep) beoefenaar van de frenologie
- hij werd niet aangenomen ondanks (dank zij?) de 20-jarige ervaring als frenoloog die op zijn cv stond vermeld
- Het woord 'frenoloog' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.