Nederlands

 
1. Een stuk fonoliet.
Uitspraak
Woordafbreking
  • fo·no·liet
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord fonoliet -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het fonolieto

  1. (mineralogie) soort groengrijs uitvloeiingsgesteente
     In gebergten waar ijzerhoudende gesteenten voorkomen, treft de bliksem soms een boom of een rotspunt die toevallig omringd is door blokken bazalt, fonoliet, doleriet.[2]
Schrijfwijzen
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. fonoliet op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    Marcel Minnaert
    “De natuurkunde van 't vrije veld. Deel II. Geluid, warmte, elektriciteit.” (1939), W.J. Thieme, Zutphen, p. 257 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren