Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fo·cus·groep
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord focusgroep focusgroepen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de focusgroepv / m

  1. kleine groep mensen waaraan men op een gestructureerde wijze een bepaalde kwestie voorlegt
     De RVD laat onderzoekers jaarlijks een kleine groep mensen, ook wel een focusgroep genoemd, vragen hoe zij naar het koningshuis kijken. Dit jaar was de RVD vooral benieuwd hoe de rol van het koningshuis in de pandemie wordt gezien.[2]
     De aanleiding om voorlopig af te zien van harde acties is een nieuw plan om de stikstofcrisis op een alternatieve manier aan te pakken. Initiatiefnemers zijn de emeritus-hoogleraren Han Lindeboom en Johan Sanders, die door boeren 'stikstofprofessoren' worden genoemd. Ze maken deel uit van de Focusgroep Stikstof, een voorheen met D66 verbonden werkgroep.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. focusgroep op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron “'Koningshuis tijdens pandemie niet sterk uit de verf gekomen'” (22 december 2021), NOS
  3.   Weblink bron “Farmers Defence Force ziet af van harde acties 'als blijk van goede wil'” (12 augustus 2022), NOS