• flo·eem
  • Komt van het Duitse woord Phlöem en van het Oudgriekse woord φλόος (floos), wat "bast" betekent.
enkelvoud meervoud
naamwoord floëem floëmen
verkleinwoord floëempje floëempjes
[1]

het floëemo

  1. (beschrijvende plantkunde) het levende gedeelte van de vaatbundels in planten
    • Het floëem is beschadigd door de chemische stoffen.