flatteus
- flat·teus
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vleiend, flatterend’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1816 [1]
- afgeleid van het Franse flatteux (met het achtervoegsel -eus) [2] [3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | flatteus | flatteuzer | flatteust |
verbogen | flatteuze | flatteuzere | flatteuste |
partitief | flatteus | flatteuzers | - |
flatteus [4]
- het uiterlijk gunstig beïnvloedend
- vleiend
- Het woord flatteus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "flatteus" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
72 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "flatteus" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ flatteus op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be