flask
enkelvoud | meervoud |
---|---|
flask | flasks |
flask
- flacon, flesje met veelal alcoholische inhoud dat meegedragen wordt
- (scheikunde) kolf, maatkolf
- flask
Naar frequentie | zeldzaam |
---|
flask
- zwakke verbuiging gebiedende wijs van flaske
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | flask | flasken | flasker | flaskene |
genitief | flaskes | flaskens | flaskers | flaskenes |
flask, m
- brede kant, langszij, langszijde, zijkant
- een stuk hout gesneden naar de jaarringen
- [1]: legge på flasken
op de kant leggen
- flask
flask
- zwakke verbuiging gebiedende wijs van flaske
m | enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | flask | flasken | flaskar | flaskane |
flask, m
- brede kant, langszij, langszijde, zijkant
- leggje noko på flasken
iets op de kant leggen
- lande på flasken
op de zijkant landen