• fla·con
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘sierlijke fles’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord flacon flacons
verkleinwoord flaconnetje flaconnetjes

de flaconm

  1. klein flesje met vaak een lange hals en een sierlijk voorkomen
    • Het dure parfum zat in een mooie flacon. 
  1. heupfles
94 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]