• fla·ne·ren
  • van Frans flâner (met het achtervoegsel -eren), in de betekenis van ‘rondslenteren om gezien te worden’ voor het eerst aangetroffen vanaf 1842 (zie vindplaats hieronder) [1] [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
flaneren
flaneerde
geflaneerd
zwak -d volledig

flaneren

  1. inergatief rondwandelen om te zien en gezien te worden
     Hardwarefabrikant Nvidia kwam zijn nieuwe grafische apparatuur presenteren, en gamemakers met goede banden met het bedrijf waren uitgenodigd. Een uitgelezen kans voor de twee goedgebekte mannen van een klein Nederlands gamebedrijf om te flaneren, even te laten zien dat zij er ook bij horen.[3]
     Op al de wandelplaatsen, die na den eten zoo vol loopen dat er veel omzigtigheid toe behoort om de teenen en hielen van uwen naaste de pijnlijke gewaarwording van uwen voettred niet te doen ondervinden, ziet men de gallische adamszonen met een verlicht hoofd of liever met een verlichten mond flaneren, in goed hollandsch ronddrentelen. Het attribuut des gemeenen ambachtsmans moge de kiel en het korte pijpje zijn, die des wandelaars is de sigaar.[4]
     Want naar de Botermarkt gaat men zonder doel, om rond te zwerven en rond te snuffelen, om hier te zien en daar te kijken, met een woord om te flaneren, maar wie den langen weg naar het Amstelveld onderneemt, die heeft een bepaald oogmerk;[5]
98 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[6]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. flaneren op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron
    Len Maessen
    “De zware tocht naar de top in games” (7 oktober 2019) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron
    Hermann Lessing
    “Het hedendaagsch Parijs” (1855), M.H. Binger & Zoonen, Amsterdam, p. 54.
  5.   Weblink bron De Kermis in Amsterdam, III, Tweede Wandeling. Concert-, Tooneelnieuws, enz. in: Algemeen Handelsblad, Amsterdam (14-09-1842), P. den Hengst en Zoon [etc.], p. 4.
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be