Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fi·nish·doek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord finishdoek finishdoeken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het finishdoeko

  1. (sport) spandoek dat aangeeft waar het einde van de race zich bevindt
     "Nu zien ze het finishdoek. Dat is belangrijk. Nee, Langeveld gaat al aan! Oh, dat is vroeg, zeg, dat is vroeg. Kan hij Flecha nog wel opvangen?"[1]
     Amper 24 uur eerder gleed de Amerikaanse lievelinge na 1.52,61 onder het finishdoek door, meer dan anderhalve seconde eerder dan Cook. Tina Weirather uit Liechtenstein deelde de derde plaats met de Duitse Maria Höfl-Riesch. Hun achterstand op de zilveren Cook was slechts een honderdste.[2]
  2. (sport) vlag die gezwaaid wordt aan het einde van een race
     Max Verstappen start zondag voor de derde keer in de Grand Prix van Monaco. Nog nooit zag hij er het zwart-wit-geblokte finishdoek. Het doel: dit jaar wél uit de muur blijven en de race voltooien. Tijdens een persbijeenkomst in het vorstendom blikt de jonge Limburger vooruit.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Stefan van der Weijde
    “Met Langeveld terug naar 2011: 'Hij wint met twaalf centimeter'” (2 maart 2019), NOS
  2.   Weblink bron “Vonn op weg naar nieuwe wereldbeker” (2 december 2012) op tubantia.nl  
  3.   Weblink bron
    Louis Dekker
    “Verstappen: rondje Monaco kan twee seconden sneller” (25 mei 2017), NOS