Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • film·fa·briek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord filmfabriek filmfabrieken
verkleinwoord filmfabriekje filmfabriekjes

Zelfstandig naamwoord

de filmfabriekv

  1. (filmkunst) bedrijf waar men filmsopneemt
     Jan van Loy – Ik, Hollywood Louie Peters begint in 1909 - als minderjarige - met zijn broer een filmfabriek. De studio is succesvol en van onderdeurtje groeit Peters uit tot filmtycoon. In 2000 duikt Peters op in Brussel. De werkloze journalist Dirk Jansen krijgt de opdracht de biografie van de 108-jarige Peters te schrijven. Van Loy is een veel bekroonde Vlaamse schrijver. Hij wint in 2005 de debuutprijs met Bankvlees en haalt in 2006 en 2009 de shortlist van de Gouden Uil met Alfa Amerika en De heining. Alfa Amerika wordt ook genomineerd voor de Libris Literatuurprijs 2006. Uit het juryrapport: 'Hij goochelt speels en bedreven met genres zoals het interview, dagboek, brieven, de biografie. Hij speelt met het cliché. In dit boek toont Van Loy zijn veelzijdigheid als schrijver.'[2]
  2. (industrie) fabriek waar men fotografische films maakt
     Het Historisch Centrum Overijssel beschikt over een grote collectie oude filmbeelden. De oudste bekende beelden uit die collectie zijn de beelden uit Enschede. De 35 mm stadsfilm is gemaakt door de Haghe Filmfabriek van Willy Mullens in Den Haag.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “A.F.Th. van der Heijden & Jan Van Loy” (Maandag 12 maart 2012, 14:43), NOS
  3.   Weblink bron “Oudste filmbeelden Enschede (1920) online” (15-07-2014), Tubantia