filippica
- fi·lip·pi·ca
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘agressieve redevoering’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1838 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | filippica | filippica's |
verkleinwoord |
de filippica v
- tirade, felle rede
- "Eerder heb ik vaak wat vermoeid geknikt bij Kees’ terugkerende filippica's tegen de uitwassen van het kapitalisme en de aasgieren bij de banken."[3]
- Het woord filippica staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "filippica" herkend door:
27 % | van de Nederlanders; |
16 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "filippica" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ filippica op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Halsema, F. (2017). Pluche. Hs. 13.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be