logo voor de filatelisten van Wikimedia Gemeenschap
  • fi·la·te·list
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘postzegelverzamelaar’ voor het eerst aangetroffen in 1884 [1]
  • uit het Frans of
  • afgeleid van filatelie met het achtervoegsel -ist [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord filatelist filatelisten
verkleinwoord

de filatelistm [3]

  1. iemand die postzegels verzamelt als liefhebberij
    • Het aantal verzamelaars neemt wel af. De Koninklijke Nederlandse Bond van Filatelistenverenigingen heeft nog 17.000 leden; begin jaren 80 waren het er 200.000. Clubs fuseren, bonden ook. De vergrijzing lijkt niet te keren. Fotograaf Jan Dirk van der Burg maakte een reportage over de krimpende wereld van de filatelie. Wij zochten twee verzamelaars op om te praten over hun passie.[4] 
    • ‘De gedachte kwam op’, schrijft Van Toor, ‘om deze postzegels een plaats te geven in een verhaal over de geschiedenis van de scheikunde door de eeuwen heen.’ En zo is het gekomen: een boek dat Geschiedenis van de scheikunde heet.Is het een fijn boek voor de geïnteresseerde leek? Dr.ir. Leendert Maat, universitair hoofddocent organische chemie aan de TU Delft, filatelist én vriend van de auteur, sluit dat niet uit, blijkens zijn aanbeveling in een ‘Ten geleide’: ‘De niet-chemicus kan de tekst met postzegels gewoon volgen waarbij hij de overigens prachtige professionele formules voor lief neemt, of misschien ziet hij er toch iets meer in dan alleen maar de plaatjes, een kwestie van ‘education permanente’.’ [5]  
80 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[6]