een huis vol feestrumoer
  • feest·ru·moer
enkelvoud meervoud
naamwoord feestrumoer
verkleinwoord

het feestrumoero

  1. het lawaai dat men tijdens een feest maakt
     Het had allemaal zo leuk kunnen zijn. Er was immers wel reden voor enig feestrumoer. De NAVO heeft immers haar succes bewezen. Ooit werd ze opgericht om gezamenlijk het vrije Westen te verdedigen tegen het opdringende communisme.[2]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Geen feest voor de NAVO” (06-04-2009), Reformatorisch Dagblad