Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • feest·ge·druis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord feestgedruis -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het feestgedruiso

  1. het rumoer dat door feestvierders veroorzaakt wordt
    • Om vier uur 's morgens verstomde eindelijk het feestgedruis hiernaast. 

Gangbaarheid