fatoe
- fa·toe
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fatoe | fatoes |
verkleinwoord | fatoetje | fatoetjes |
de fatoe m
- (straattaal) grap[2]
- Hij maakte een fatoe en ik ging helemaal stuk.
- (straattaal) lol
fatoe
- (straattaal) grappig
- Die leraar is wel fatoe.
- (straattaal) van plezier houdend, een gevoel voor humor hebbend
- Met die jongen kan je lachen, hij is wel fatoe [3]
- Het woord 'fatoe' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ https://web.archive.org/web/20190602172129/http://www.suriname-languages.sil.org/Sranan/National/SrananNLDictIndex.html
- ↑ 2006. Vijfde sociolinguïstische conferentie. Eburon uitgeverij. p. 97. https://books.google.nl/books?id=1RX8HavanVwC&dq=fatoe&hl=nl&source=gbs_navlinks_s
- ↑ NRC.nl, 2006. Y. Zahraoui. Hoe racistisch is een Marokkaan? https://www.nrc.nl/nieuws/2006/10/14/hoe-racistisch-is-een-marokkaan-11210946-a1309251