• fa·mi·lie·tak
enkelvoud meervoud
naamwoord familietak familietakken
verkleinwoord

de familietakm

  1. deel van een familie dat een bepaalde gemeenschappelijke voorouder heeft
     Toevalligerwijs kwam ik tijdens het schrijven in contact met mijn achterneef Jelle Brouwer, afkomstig uit dezelfde familietak (zijn oma en de mijne waren zussen). Hij was een stamboom aan het maken van onze familie.[1]
     Cabaretier Jochem Myjer ging voor het televisieprogramma Verborgen Verleden op zoek naar zijn voorouders en tijdens de opnames daarvan overleed zijn honderdjarige oma. Hij raakt zichtbaar ontroerd als hij het over zijn oma heeft. „Mijn oma overleed precies op het moment dat ik haar familietak aan het uitspitten was.”[2]
  1. Carla de Jong
    “Geheim leven” (2019), Ambo Anthos, ISBN 9789026346132
  2.   Weblink bron
    Graziella Gioia
    “Jochem Myjer ontroerd door sterven oma tijdens opnames” (11-01-2017), Tubantia