• fa·mi·li·aal
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen familiaal familialer familiaalst
verbogen familiale familialere familiaalste
partitief familiaals familialers -

familiaal

  1. gemoedelijk, de familie betreffend
    • Hij werd door zijn vriend of een heel familiale manier begroet. 
  2. familiale verzekering: een verplichte WA-verzekering
  3. voorkomen van ziekte in de familie zonder dat de erfelijkheid duidelijk is
    • Er is zeker een verhoogd familiaal voorkomen van TBC maar daarom is het nog geen erfelijke ziekte. 
84 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be