familiaal
- fa·mi·li·aal
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | familiaal | familialer | familiaalst |
verbogen | familiale | familialere | familiaalste |
partitief | familiaals | familialers | - |
familiaal
- gemoedelijk, de familie betreffend
- Hij werd door zijn vriend of een heel familiale manier begroet.
- familiale verzekering: een verplichte WA-verzekering
- voorkomen van ziekte in de familie zonder dat de erfelijkheid duidelijk is
- Er is zeker een verhoogd familiaal voorkomen van TBC maar daarom is het nog geen erfelijke ziekte.
als bijwoord gebruikt
- Het woord familiaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "familiaal" herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be