factisch
- fac·tisch
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | factisch | factischer | |
verbogen | factische | factischere | |
partitief | factisch | factischers | - |
factisch [2]
- met betrekking tot de feiten
- Het woord 'factisch' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.