• face·lif·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
faceliften
faceliftte
gefacelift
zwak -t volledig

faceliften

  1. overgankelijk door kosmetische chirurgie ontdoen van rimpels en vetweefsel in het gelaat
     Vergelijk het met een huisvriend die zich plotseling heeft laten faceliften.[1]
  2. overgankelijk (figuurlijk) van een vernieuwd uiterlijk voorzien
     Terwijl menigeen verwacht dat Alfa de 166 zal faceliften met wat grotere koplampen is dat niet het geval.[2]
  1.   Weblink bron
    H.J.A. Hofland
    Procrustesbed in: NRC Handelsblad, jrg. 23 nr. 166 (16 april 1993), Dagbladunie, Rotterdam, p. 27 (CS 3) kol. 1
  2.   Weblink bron Sterkere Alfa 166 in: Provinciale Zeeuwse Courant  , jrg. 245 nr. 117 (18 mei 2002), p. 37 (W 7) kol. 6