Ett fönster
Een raam


  • föns·ter
  • Afkomstig van het Middelnederduitse zelfstandige naamwoord venster, dat van het Latijnse zelfstandige naamwoord fenestra komt
Naar frequentie 2239
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   fönster     fönstret     fönster     fönstren
fönsterna [1]
fönstrena [1]  
genitief   fönsters     fönstrets     fönsters     fönstrens
fönsternas [1]
fönstrenas [1]  

fönster, o

  1. (bouwkunde), (techniek) raam, venster
  2. (informatica) pop-up-venster, loginschermpje
  3. tijdperk, tijdsinterval, tijdsperiode, tijdvak, tijdvenster
  • [1]: bryta upp ett fönster
een raam opbreken
  • [1]: gamla fönster
oude ramen
  • [1]: måla fönstren
de ramen verven
  • [1]: putsa fönstren / tvätta fönstren
ramen lappen
  • [1]: stänga fönstret
het raam sluiten
  • [1]: inåtgående fönster
naar binnen draaiende ramen
  • [1]: utåtgående fönster
naar buiten openende ramen
  1. 1,0 1,1 1,2 1,3 Spreektaal