• even·ma·tig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen evenmatig evenmatiger evenmatigst
verbogen evenmatige evenmatigere evenmatigste
partitief evenmatigs evenmatigers -

evenmatig [1]

  1. steeds overal hetzelfde, zonder onregelmatigheden, zonder uitschieters
     Behalve de beide roeidoften staken er, evenmatig verdeeld, nog tien ringen uit op.[2]
     Die ploeg bleef de eerste kilometers een moordend maar evenmatig tempo opleggen, waardoor niemand durfde (of kon?) aanvallen.[3]



  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Gewassen vlees”   (2014), Em. Querido's Uitgeverij  , ISBN 9789021436173
  3.   Weblink bron
    Jef Van Hoofstat
    “Rus wint koninginnenetappe Parijs-Nice, Thomas doet gooi naar eindzege” (12/03/2016), De Standaard