• ethe·risch
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘vergeestelijkt’ voor het eerst aangetroffen in 1855 [1]
  • afgeleid van ether met het achtervoegsel -isch [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen etherisch etherischer
verbogen etherische etherischere
partitief etherisch etherischers -

etherisch

  1. snel vervliegend
    • Zij kocht een flesje met etherische olie. 
  2. ijl en ongrijpbaar
    • Is dat een etherisch lichaam? 
     Zij grossierde niet bepaald in vormen. Met haar benige, tanige en uitgemergelde gestalte was zij meer iemand van duidelijke en consequente lijnen. Maar zij was in haar etherische hardheid onmiskenbaar fascinerend.[3]
86 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[4]