• es·cu·laap
  • eponiem, een verwijzing naar Asclepius  , de Griekse god van de geneeskunde; Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘embleem van geneeskundigen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1615 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord esculaap esculapen
verkleinwoord esculaapje esculaapjes

de esculaapm

  1. het embleem van de geneeskundigen, een staf met een daaromheen kronkelende slang
    • Op zijn visitekaartje is een esculaap geprint. 
74 % van de Nederlanders;
43 % van de Vlamingen.[2]