• er·lang
  • In de betekenis van ‘eenheid van dichtheid van telefoonverkeer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1961 [1] [2]
  • Vernoemd naar Deense ingenieur Erlang
enkelvoud meervoud
naamwoord erlang
verkleinwoord erlangetje erlangetjes

de erlangm

  1. (communicatie), (eenheid) eenheid van dichtheid van telefoonverkeer
vervoeging van
erlangen

erlang

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van erlangen
    • Ik erlang. 
  2. gebiedende wijs van erlangen
    • Erlang! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van erlangen
    • Erlang je?