erindi

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van erinda

erindi

  1. derde persoon meervoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van erinda
Klasse n
sterk
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   erindi     erindið     erindi     erindin  
genitief   erindis     erindisins     erinda     erindanna  
datief   erindi     erindinu     erindum     erindunum  
accusatief   erindi     erindið     erindi     erindin  

erindi

  1. aangelegenheid
  2. bericht, nieuws
  3. bezorging
  4. lezing, toespraak
  5. (muziek) couplet, strofe, vers
  • [4]: að flytja erindi um eitthvað
toespraak houden over iets
iets voordragen

erindi

  1. datief onbepaald onzijdig enkelvoud van erindi

erindi

  1. accusatief onbepaald onzijdig enkelvoud van erindi

erindi

  1. nominatief onbepaald onzijdig meervoud van erindi

erindi

  1. accusatief onbepaald onzijdig meervoud van erindi