• erf·prin·ses
enkelvoud meervoud
naamwoord erfprinses erfprinsessen
verkleinwoord erfprinsesje erfprinsesjes

de erfprinsesv

  1. vrouw die als eerste in aanmerking komt om een adellijke titel over te nemen van de huidige titelhouder
     Koningin Beatrix, de prinsen Willem-Alexander, Friso en Constantijn en hun echtgenotes Máxima, Mabel en Laurentien zijn naar Stockholm afgereisd. Prinses Amalia, petekind van prinses Victoria, is bruidsmeisje bij het huwelijk. Het is het eerste grote publieke optreden voor de 6-jarige erfprinses.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Sprookjeshuwelijk voor Zweedse kroonprinses” (Zaterdag 19 juni 2010, 04:04), NOS