equalizer
  • equa·li·zer
  • uit het Engels [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord equalizer equalizers
verkleinwoord

de equalizerm

  1. een geluidstechnisch apparaat dat een of meer frequentiegebieden (banden) van het signaal versterkt of verzwakt, opdat de balans tussen de banden, en dus het timbre, naar wens kan worden aangepast
    • SteelSeries heeft ook nog even software waarmee je de geluidskwaliteit kunt aanpassen via een equalizer. Het is niet verplicht, maar het biedt wel wat meer opties, wat natuurlijk een pré is. [2] 
    • Hij is dan al bijzonder rijk uitgerust met onder meer led-koplampen, het Canton audiosysteem (met 10 luidsprekers, digitale equalizer en subwoofer), vermoeidheidswaarschuwing, radiografische contactsleutel (voor portieren en startsysteem), 17 inch lichtmetalen wielen, twee jaar abonnement voor de smartphone-app (Skoda Connected Car Module), mistlampen vóór, het centrale 9,2 inch scherm voor het infotainment met navigatie en smarthone-koppeling, een jaar online entertainment, wifi-hotspot, parkeersensoren voor en achter en verwarmbare voorstoelen. [3] 
90 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[4]