• en·ter·tain·ment
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘amusement’ voor het eerst aangetroffen in 1953 [1]
  • Uit het Engels
enkelvoud meervoud
naamwoord entertainment
verkleinwoord

het entertainmento

  1. activiteiten waarmee het publiek plezierig beziggehouden wordt
    • De Hongerspelen zijn entertainment en intimidatie ineen. Elk jaar kiest het lot uit elk district twee ‘tributen’: een meisje (onder wie heldin Jennifer Lawrence) en een jongen van 12 tot 18 jaar. Zij vechten tot er één overblijft in een realityshow die Idols combineert met gladiatorenspelen. [2] 
     De moderne wereld heeft ons een reeks buitengewone voordelen en geneugten gebracht, waaronder technologie, medicijnen en entertainment.[3]
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]


enkelvoud meervoud
entertainment entertainments/-

entertainment

  1. entertainment, amusement, vermaak