• en·ter·tai·nen

entertainen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
entertainen
entertainde
geëntertaind
zwak -d volledig
  1. publiek vermaken
    • Beide ploegen waren best bereid tot entertainen. Roma had niets te verliezen en kon vrijuit voetballen; Real was verplicht de supporters die een maand geleden al een kaartje hadden gekocht waar voor hun geld te bieden.[1] 
    • 'Willen de dames een glaasje cola? Hoe entertain je vervolgens een uur lang twee hoeren? Met coke, en met lolligheden. 'Zeg schat, zal ik je bh eens aandoen? Dat wordt lachen! Zal ik wat coke op je tiet leggen, dan snuif ik dat op.'[2] 
    • Tijdens zijn examen woensdagavond moest Hogenelst het publiek een uur entertainen en dat deed hij volgens de examencommissie 'uitzonderlijk goed'.[3] 
95 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]