• eind·oor·zaak
enkelvoud meervoud
naamwoord eindoorzaak eindoorzaken
verkleinwoord - -

de eindoorzaakv / m

  1. laatste uit een reeks feiten die samen tot een bepaald gevolg te leiden
     Oorzaken: gebrekkige kwaliteitscontrole, corruptie en hogere bestuurslagen die geen kritiek verdragen, waardoor ook de technische eindoorzaak van de mislukkingen vaak niet achterhaald werd.[2]
  2. (verouderd) nagestreefd doel dat als tussenstap een bepaald gevolg heeft
     Zonder ons te verdiepen in de netelige vraagstukken, die met de voorstelling van een in de werkelijkheid ingrijpende eindoorzaak - een werking uitgeoefend door iets, dat er (nog) niet is - verbonden zijn, willen wij toch graag weten: ‘Hoe kennen wij die eindoorzaak?’ m.a.w. ‘Hoe kennen wij het doel, waarnaar de ontwikkeling van de maatschappij zich richt?’[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Bruno van Wayenburg
    “Rusland en India hopen volgende week allebei een vlaggetje in het maanijs te planten” (18 augustus 2023) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    Herman Meyer
    De open gemeenschap en haar vijanden in: De Gids., jrg. 110 nr. 8 (augustus 1947), P.N. van Kampen & zoon, Amsterdam, p. 92