Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • eer·zuch·tig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen eerzuchtig eerzuchtiger eerzuchtigst
verbogen eerzuchtige eerzuchtigere eerzuchtigste
partitief eerzuchtigs eerzuchtigers -

Bijvoeglijk naamwoord

eerzuchtig [1]

  1. (teveel) verlangend naar eer en roem
    • De eerzuchtige sporter gebruikte doping om toch maar de eerste plaats te kunnen behalen. 
    • Hij was zeer eerzuchtig en heeft daardoor veel bereikt. 
Synoniemen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen