0 1 0 9
eenhonderdnegen,
op een abacus
  • een·hon·derd·ne·gen

eenhonderdnegen

  1. "109", langere vorm van honderdnegen, honderd plus negen (soms gebruikt om verwarring met een ander honderdtal te voorkomen of in plechtige formuleringen)
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De inzameling heeft eenhonderdnegen euro en vijftig cent opgebracht. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • De hoofdprijs van de verloting valt op lot eenhonderdnegen. 

rangtelwoord

hooftelwoord samengesteld met "eenhonderdnegen" ht als linkerdeel