eenhonderdendertig

       
0 1 3 0
eenhonderdendertig,
op een abacus
  • een·hon·derd·en·der·tig

eenhonderdendertig

  1. "130", langere vorm van honderddertig, honderd plus dertig (soms gebruikt om verwarring met een ander honderdtal te voorkomen of in plechtige formuleringen)
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De inzameling heeft eenhonderdendertig euro en vijftig cent opgebracht. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • De hoofdprijs van de verloting valt op lot eenhonderdendertig. 
  • honderddertig (deze kortere vorm is de gangbare vorm, "eenhonderdendertig" wordt zelden gebruikt)[1] [2]

hooftelwoord samengesteld met "eenhonderdendertig" ht als linkerdeel

  1.   Weblink bron
    W. Haeseryn e.a.
    “7.2.1.1 Bepaalde hoofdtelwoorden, onder 2” (januari 2019) op e-ans.ivdnt.org (Algemene Nederlandse Spraakkunst)
  2.   Weblink bron “Tweeduizend zes / tweeduizend en zes” op taaladvies.net (Nederlandse Taalunie)