0 1 3 0
honderddertig,
op een abacus
  • hon·derd·der·tig

honderddertig

  1. "130", het getal tussen honderdnegenentwintig en honderdeenendertig, honderd plus dertig
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen honderddertig euro en zevenendertig cent. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • We logeerden vlakbij het strand in kamer honderddertig van het grootste hotel. 

rangtelwoord

hooftelwoorden samengesteld met "honderddertig" ht als linkerdeel

enkelvoud meervoud
naamwoord honderddertig honderddertigs
verkleinwoord honderddertigje honderddertigjes

de honderddertigv / m

  1. dat wat in een (rang)ordening met 130 is aangeduid
    • Als jij honderddertig opruimt doe ik de twee kamers daarna wel, want die zijn kleiner. 

de honderddertigmv

  1. groep van 130 eenheden
    • Die honderddertig kunnen onmogelijk een complete brigade met tanks tegenhouden.