eenhoek
- een·hoek
- samenstelling van een ht en hoek zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | eenhoek | eenhoeken |
verkleinwoord | - | - |
de eenhoek m
- (meetkunde) hypothetische figuur met maar één enkele hoek
- ▸ In het hoofdstuk over de ‘Crychspiegeling ende eyghen Crychwoordens Bepalingen’ zegt hij: een zaak met een, twee, drie,... hoeken, wordt door een verstaanbaar woord, eenhoek, tweehoek, enz. genoemd; dat vier, vijf kanten heeft, vierkant, vijfkant.[1]
- Het woord 'eenhoek' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron J. RomboutsSimon Stevin. in: Dietsche Warande en Belfort., jrg. 23 nr. 9/10 (oktober 1923), N.V. Het Vlaamsche Land / R.K. Boekcentrale, Antwerpen / Amsterdam, p. 1009